Terrorismefinanciering nauwelijks te achterhalen met data-analyse

De data-analyses die worden uitgevoerd in de Europese strijd tegen terrorismefinanciering blijken nauwelijks resultaat op te leveren. Dit blijkt uit promotieonderzoek van Mara Wesseling. Ze promoveert op 3 september aan de Universiteit van Amsterdam.
Direct na de terroristische aanval van 11 september, kwam de Europese Unie met het EU Action Plan for Combating Terrorism. Het bestrijden van terrorismefinanciering werd daarvan een ‘core component’. Politici, beleidsmakers en juristen benadrukken het belang van de bestrijding van terrorismefinanciering omdat ze geld als een vitaal onderdeel zien voor het voortbestaan van terrorisme. Hiervoor zijn programma’s opgezet.
‘Uit mijn onderzoek blijkt dat er vooralsnog niet kan worden aangetoond dat deze programma’s veel succes hebben opgeleverd met betrekking tot het opsporen van vermeende terroristen en het voorkomen van terroristische aanslagen. In het licht van de zeer magere en soms discutabele resultaten van beide programma’s moet de vraag worden gesteld of de maatschappelijke en politieke veranderingen die in de op data-analyse gebaseerde strijd tegen terrorisme zijn ontstaan (nog) wenselijk en gerechtvaardigd zijn,’ aldus Wesseling.
Voor haar onderzoek bestudeerde Wesseling het Terrorist Finance Tracking Program (TFTP)– beter bekend als het SWIFT-programma (van de ‘SWIFT-affaire’) – en de Derde Europese AML/CFT-richtlijn. Deze twee programma’s vormen de belangrijkste initiatieven in de Europese strijd tegen terrorismefinanciering.
Het blijkt dat in de risicoanalyses van banken, die binnen de Derde Europese AML/CFT-richtlijn plaatsvinden, zo goed als geen patronen worden gevonden die op terrorismefinanciering duiden. Ook de preventieve kracht van het TFTP om vroegtijdig terroristische netwerken te detecteren is volgens Wesseling beperkt. Beide programma’s kunnen bovendien leiden (en hebben in de praktijk geleid) tot het registreren of aanhouden van mensen die op verkeerde gronde als terrorist worden weggezet. Daarnaast stelt Wesseling dat er een relatie is tussen het TFTP en het gevangen houden van nog onbekende terroristen, onder meer op Guantanamo Bay.
Groeiende macht banken
Een van de gevolgen is een groeiende macht van banken en andere private actoren om nationale veiligheidstaken uit te voeren en een eerste filtering van gegevens te maken zonder dat daarop een gedegen democratische controle wordt uitgevoerd. De keuze om banken medeverantwoordelijk te maken voor het bestrijden van terrorismefinanciering vindt Wesseling niet onbetekenend. Aangezien het uitvoeren van veiligheidstaken niet tot de hoofdactiviteiten van de bank behoort, vindt er een verschuiving plaats van het doel terrorismefinanciering te bestrijden naar een ander doel: het voldoen aan antiterrorismewetgeving.
Subjectieve analyse
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat de op persoonsgegevens en smart software gebaseerde maatregelen tegen terrorisme niet zo objectief, neutraal, doelgericht en wetenschappelijk (of wiskundig) zijn als ze lijken. De bestudering van het TFTP en de Derde Europese AML/CFT-richtlijn maakt duidelijk dat deze programma’s altijd deels subjectief zijn. Risico- en linkgebaseerde analyses zijn deels gebaseerd op intuïtie, interpretatie en zelfregulering van medewerkers bij banken en veiligheidsdiensten. Wesseling laat met haar onderzoek zien dat dit gevolgen heeft voor klanten met bepaalde profielen (bijv. islamitische namen) of gedrag (bijv. buitenlandse geldtransacties), wat kan leiden tot discriminatie.
Dit artikel is een ingezonden bericht en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie.