Pets Place zet assortiment op bol.com

Online dierenwinkel Pets Place zet zijn volledige assortiment op bol.com en breidt daarmee automatisch uit naar België. Het bedrijf voelt de hete adem van de pure play online concurrentie in de nek.

Het bedrijf met tegen de tweehonderd fysieke dierenwinkels in Nederland geeft hiermee gestalte aan zijn online groeiambities.

Cora Kleinhout, Chief Commercial Officer bij Pets Place, vertelt in een persbericht: “Dit is voor ons een belangrijke strategische pijler voor de toekomst, waarbij de focus ligt op acquisitie van nieuwe online klanten en op retentie van bestaande klanten middels een loyaliteitsprogramma. We verwachten ons bereik te vergroten, de online omzet te verhogen middels bol.coms e-commercekennis en ervaring.”

Kleinhout hoopt op deze manier ook meer klanten ertoe te kunnen verleiden lid te worden van het klantenprogramma van Pets Place.

De dierenwinkel heeft sinds eind november 2017 een account op bol.com. Daaruit is af te leiden dat er betrekkelijk weinig tijd is genomen om ervaring op te doen op dit handelsplatform.

Pets Place claimt dat marktleider is in Nederland, maar dat hangt van de definitie van de markt af. Het bedrijf zou in 2016 een omzet hebben gerealiseerd van 86,9 miljoen euro. Dat is online en offline verkoop. De grootste concurrent in het online domein is Zooplus uit Duitsland. Dat bedrijf boekte in Nederland in 2016 een omzet van 62 miljoen euro. In 2017 liep dat op naar 73 miljoen euro. In België ging diens verkooptotaal van 38 naar 49 miljoen euro. Met die cijfers (PDF) is het Zooplus dat het marktleider claimt.

De markt voor online dierbenodigdheden in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Spanje en Nederland wordt geschat op achttien miljard euro.

Pets Place is onderdeel van IJsvogel Groep. Daar valt ook Boerenbond onder. Hun beider moederbedrijf sloot 2016 af met een verlies van 3,9 miljoen euro.

Online bestellingen bij bol.com worden doorgestuurd naar het eigen logistieke centrum in Ede, waar ruim twaalfduizend artikelen op voorraad liggen.

Foto: Vadim Timoshkin (cc)